Notes |
- Also: Heinrich von Ossenbroich.
Rentmeister zu Blankenburg.
Died 1482 or 1511?
Married to Elisabeth Hottoman. A second wife might have been: Katherina? Schloss.
Heinrich erhielt am 1. Januar 1452 die Belehnung mit Neuenhoven. Das Lehen war jetzt wieder vollständig in den Händen der Ossenbroichs. Heinrich war auch Rentmeister (Kassen- und Finanzbeamter) zu Blankenburg an der Sieg.
1457 März 21.
Beschreibung : Henrick van Ossenbrueck erklärt, von seinem Bruder Gerit 50 rheinische Goldgulden empfangen zu haben; dafür soll letzterer auf 3 Jahre lang - für 1 Jahr ist der Zins schon bezahlt - 3 Gulden ausden 15 alten Schilden aus dem Hofe zu Nedenoeye, die ihrer Mutter auf Lebenszeit zustehen, erheben, welche er dann nach der Mutter Tod mit 50 alten Schilden lösen kann; die 3 Gulden will Henrick nach den 3 Jahren durch Zahlung von 50 Goldgulden von seinem Bruder lösen; stirbt Gerit van Ossenbrueck, so tritt dessen Gattin Yda in seine Rechte. Siegelzeuge: Johan Pele, Bürger zu Kalker.
Bestellsignatur : Gesamtarchiv von Romberg - Urkunden, Nr. 450.
1468.
Kronyk van het historisch gezelschap te Utrecht, Volume 2. p. 259.
Van den strijdt die Hertog Adolph van Gelre wan tegens den Hertoich van Cleve, by Straelen, aender lantweren nae Wachtendonck etc.
In the 1468 war Gelre wins the battles against Cleves and Henrick van Ossenbrug of Embrick (Emmerich) was taken prisoner. View the full battle story here.
0214-REG Regestenlijst Huis Bergh
Regest 1039: Oisswailt, heer van den Berge en Bilant, beleent, overeenkomstig de scheidsrechterlijke uitspraak van Henrick van Offenbroick, Johan Plencke en Willem van Elverick, het klooster te Sleenhorst met den Dillendonck, groot 7 malderzaad, de Lechmair, groot 6 malderzaad, den Bonendail, groot 3 malderzaad, de Breide, groot 3œ malderzaad, 1 malderzaad op den Aldernair en 1 malderzaad op het veld, alles in het kerspel Genderingen-welke leengoederen door de erfgenamen van Ermgart Momme, kloosterzuster aldaar, die daarmede beleend was na haar broeder Geryt, aan genoemd klooster wederrechtelijk in vollen eigendom waren overgedragen,-waarbij Jacop van Enghusen als sterfman optreedt.
Gegeven in den jaire ons Heren dusent virhondert vir ind tsoeventich des nesten Saterdaigs na Mauricii.
a. Oorspr. (Inv. no. 3262), met het geschonden zegel van den oorkonder. View copy here: https://vanosnabrugge.org/docs/1474Henrick-1100w.jpg
b. Geïnsereerd in den brief van gelijken datum (reg. no. 1040).
Datering: 1474 September 24. Vindplaats: Erfgoedcentrum Achterhoek enLiemers.
Heinrich also had a son Everhard (who was Schöffe in Emmerich in 1513 and 1517) and who married Johanna Meynschertz and was feoffed with Hof Nyenhoven in 1508. In 1525 Everhard feoffed a propert in Vrasselt to the Lord of Geldern (Anholt). The children of Everhard and Johanna exchanged property as follows: Heinrich 1536 land with Hermann v. Ossenbruch and died without heirs. Daughters Anna and Margareta entered the large convent in Emmerich and in 1524 Gerberich (died 1568) married Johan v. Wylich (died in 1545).
Lehnregister. Rauwenhof zu Gertbockem (Koeln).
1441 Gert von Ossenbroeck, Sohn Johans.
1452 Henrich von Ossenbrock, Bruder des verstorbenen Gert.
Aert Ripperbant lived next to a Hendrick van Ossenbroek!
Huis De Cloese
Inventaris
2. Stukken van persoonlijke aard
2.1. Geslacht Van Heeckeren
2.1.1. Henrick van Heeckeren († vóór 1490)
Archiefnummer:0540. Inventarisnummer:50
Onderhandse akte waarbij Evert van Ulft, momber der kinderen van wijlen Cracht van Hekeren, Henrick van Ossenbroek en Willem Kegelinck ontslaat van de borgstelling door hen t.b.v. Evert voorn, gedaan wegensde nalatenschap van Henrick van Hekeren
Datering: 1490 Omvang: 1 charter
IT IS ALSO INTERESTING THAT THE CONTEXT FOR THE ENTRY ABOVE IS SHOWN BELOW AND DEALS WITH THE VAN KEPPEL FAMILY (WHO ARE RELATED BY MARRIAGE TO AREND VAN O):
Omstreeks 1530 kreeg heer Sweder van Kervenhem, die o.a. proost van het kapittel van St. Walburg te Zutphen is geweest, toestemming van Katharina van de Cluse een huis te bouwen op een deel van het aan haar toebehorende goed de Reinerdink (leenroerig aan het hertogdom Gelre), gelegen in het kerspel Lochem, welk deel omschreven werd als "eenen pol gelegen op de Birckel, geheiten die Cluyse".
In 1534 vergunde hertog Karel van Egmond aan Sweder, een van diens vertrouwde vrienden, genoeg stenen van het "gebraecken" huis ten Wildenborch weg te halen voor de bouw van zijn huis ther Cluysen; door de hertog werd aan Henrick van Kervenhem, schout te Lochem, opgedragen deze materialen daarheen te vervoeren. *
Erg lang heeft Sweder het huis de Cloese (dat later een havezate is geworden) niet bezeten, want in 1536 werd door de hertog Dirk van Keppel ermee beleend, die het in ruil ontving voor het door hem aan de hertog afgestane huis de Cannenburg onder Vaassen. * De omschrijving van het goed de Cloese luidt dan: "Een pol, huys ende hofstat geheiten dieCluse, daer id goet Reinerdink in to horen plag, onlanx van der leenweer gevrijt ende Sweeren van Kervenhem, praesten to Zutphen, opgedragen, met den camp lants daarvoor ende den bongart daerachter gelegen, met twee goedern, d'een geheiten Tudislo, bisher een thinsgoet, ende d'ander genoomt Hulsinck, anders Lamerdinck geheiten, met der conijnwrande, daerbij gelegen, eertijts horich goet..". Het van de Reinerdink afgesplitste gedeelte was dus, ter vergroting van het leen, vermeerderd met enige andere goederen, nl. een tinsgoed en een horig goed.
Register op de leenaktenboeken van Gelre. Het Kwartier van Zutphen, bewerkt door J.S. van Veen. Arnhem 1917, blz. 117.
A.P. van Schilfgaarde, De collectie Sweder van Kervenhem, reg. nr. 26en 27. Zie over Sweder ook de inleiding op de inventaris.
Register op de leenaktenboeken enz., blz. 119.
Het oorspronkelijke goed de Reinerdink bleef tot 1547 in het bezit van het geslacht Ter Clusen, toen het door Johan ter Cloese werd overgedragen aan Christina van Raesfelt weduwe van Dirk van Keppel. * In 1602 kwamen beide goederen in handen van haar kleindochter Christina van Keppel. * Godefroy van Wou, gehuwd met Anna van Keppel (een zuster van genoemde Christina van Keppel), die in 1606 ermee beleend werd, breidde in 1611 het leengoed de Cloese uit met enige van oorsprong allodiale goederen, waartegenover hij toestemming kreeg het er aanvankelijk bijbehorende Groot en Klein Tudislo van de leenplicht te vrijen. *
als voren, blz. 117 en 120.
Leenkamer van Gelre en Zutphen, inv. nr. 122 onder par. 40.
In 1637 ontving Herman Schimmelpenninck van der Oye de beide goederenin leen, na opdracht door de kinderen van Godefroy van Wou en Anna van Keppel. Daarna gingen ze over op zijn zoon Jacob, die omstreeks 1685ook de havezate Langen verwierf, * een leengoed van het huis Wisch. Blijkens de in 1743 opgemaakte inventaris van de boedel van diens kleinzoon Jacob, die ongehuwd was overleden, behoorden tot zijn nalatenschap o.a. het adellijk huis en havezate de Cloese c.a., leenroerig aan Gelre; de havezate Langen, leenroerig aan de hoogheid Wisch; het erf Wennekink of Keppelsplaats in de buurschap Langen; het erf Lunsink waaronder de Hekmaete, eveneens in Langen, leenroerig aan de abdij Elten; het erf en goed Kempe; het erf Rienderink of Eversplaatse; het erf Wormelink of Dikke-boersplaats; de katerstede Soetenhorst in Nettelhorst; het halve Zottegoor, en de Lochemseberg. Een groot deel van dit goederencomplex, waartoe ook z.g. allodiale goederen behoorden, werd door deerven van Jacob overgedragen aan Frans Jan van Heeckeren van Enghuizen. In het bezit van een der takken van dat geslacht was het goed Diepenbroek (in een akte uit 1675 wordt Anna van der Lawick weduwe de Roodevan Heeckeren genoemd vrouwe tot Diepenbroek. * Onderdelen van het omschreven goederencomplex vererfden op of werden verkocht aan verschillende leden van het geslacht Van Heeckeren, maar met Lodewijk baron van Heeckeren (1768-1831) heer van de Cloese, Langen en Diepenbroek kwamen ze in 1792 weer in een hand. *
|